Lailat al Mi’raj

De nacht van de reis en van de hemelvaart van de Profeet (27 Rajab)

maandag 28 juli 2008 door D.F. (Vertaling), Webmaster

Ook genoemd “Lailat al Isra wa al Miraj” is dit het feest van de nachtelijke reis (Isrâ’) van de Profeet Mohammed van Mekka naar Jeruzalem en zijn hemelvaart (Mi’raj) in dezelfde nacht. Gedurende deze reis, werd hem het gebod van de vijf dagelijkse gebeden geopenbaard.

Dit feest vindt zijn oorsprong in de Sourat AL-ISRA (DE NACHTELIJKE REIS)

Heerlijkheid en Zuiverheid aan Hem die bij nacht, Zijn dienaar (Mohammed) de reis deed maken, van de Moskee Al-Haram naar de Moskee Al-Aqsa waarvan wij de omgeving gezegend hebben, om hem sommige van Onze heerlijkheden te laten zien. Hij is het, werkelijk, de Verhorende, de Klaarziende.

De nacht van El Isra et Miraj wordt beschouwd als de grootste spirituele ervaring die de Profeet ooit heeft gekend.

Beeld van een manuscript van de 15e eeuw : « miraj nama».
Bibliothèque Nationale, Parijs

Midden in de nacht, werd de Profeet gewekt door de Engel Gabriël die hem leidde naar een geheimvol rijdier, schitterend en snel als de bliksem (Burâq) dat als een pijl naar Jeruzalem (Beit-al-Maqdis) vertrok. Daar, leidde hij het gebed in aanwezigheid van al de Profeten, meer bepaald Abraham, Mozes en Jezus.
(Verkondiging onder de vorm van een ketting als symbool van de levende verbondenheid van de gezondenen van God).

Op deze aarde etappe volgde dan de hemelse etappe: de Hemelvaart (Al-Mi’raj)
Deze begint met een ladder van licht naar de verschillende hemelen en de onzichtbare Troon van God. Mohammed voelde zich in een staat van vervoering dicht bij de vernietiging. Door de bemiddeling van een engel ontving hij ter intentie van de gelovigen verschillende zeer bekende geboden waaronder dat van de 5 dagelijkse gebeden.

Daarna daalde de Profeet weer af langs de lichtende ladder naar Beit Al Maqdis, besteeg weer het gevleugelde rijdier en vandaar gaat hij terug naar Mekka.

De nachtelijke reis (Al-Isra) en de Hemelvaart (Al-Mi’râj) zijn rijk aan lessen.

Het is de bevestiging van de eenheid van de profetie, van de identiteit van de goddelijke boodschappen overgebracht door de profeten. Zij tekenen de eenheid van de Profetie vanaf Adam tot Mohammed. God eist van de mensen dezelfde plichten en legt hun dezelfde voorschriften op: Alleen Hem aanbidden, zijn naaste liefhebben, in alles het evenwicht zoeken, bidden en in alles in betrekking staan met Hem.

Tenslotte na Al-Isra’ wa Ak-Mir’âj vindt de Profeet nieuwe krachten in zich en de openbaring leert hem dat al de Profeten van God harde beproevingen doorstaan, dat alles op zijn tijd komt die niet naar voor noch naar achter mag worden geschoven, dat God alwetend en almachtig is.

Zie ook het artikel: "De Kalender, de Maan en de Feesten"