missionarissen van afrika
missionnaires d’afrique

L A V I G E R I E . be
GELOVEN, GISTEREN EN VANDAAG

16 - Ik geloof in de verrijzenis van het lichaam

Voortgezette (theologische) vorming…
dinsdag 30 oktober 2007 door F. Lambert, M. Neels

“In de christelijke traditie neemt het thema van de verrijzenis van het lichaam alvast een centrale plaats in. Het is van oudsher één van de kernelementen van de christelijke geloofsbelijdenis. Christenen drukken hiermee uit dat God mensen – uiteindelijk – niet verloren laat gaan, maar ze geheeld opneemt in Zijn liefde. Zoals God ultiem Jezus deed opstaan, zo laat God ook ons niet los” [1].

Dit geloofsartikel roept voor de moderne mens meteen een boel vragen op. En dat was zo van het begin: “Van in het begin worstelden gelovigen met de vraag wat dit geloofspunt precies inhield. Net zoals bij de verrijzenis van Christus biedt de bijbelse overlevering geen eenduidige omschrijving, maar gebruikt ze een suggestieve taal die recht doet aan het mysterie” [2]. Ze wil tenslotte maar zeggen : “Geloven in verrijzenis is geloven dat Gods liefde garant staat voor de hoop, dat niets dat goed is, verloren gaat” [3].

Onze bezinning op dit geloofspunt verloopt in volgende stappen:

  1. Het bijbels gegeven en de daaraan onderliggende holistische opvatting van de mens
  2. Hoe is zoiets in godsnaam mogelijk?
  • hoe het Nieuw Testament daar zelf mee worstelt.
  • hoe wij, mensen van vandaag, daarmee misschien in het reine kunnen komen.

1 - Het bijbels gegeven.

Over het voortbestaan na de dood stelde het Oude Testament zich een soort dodenrijk voor, sjeool genaamd, waar overledenen een schimmig bestaan leiden. Van ‘leven’ is daar niet echt sprake. Wel werd van een paar uitzonderlijke persoonlijkheden verteld dat ze zonder sterven in God werden opgenomen [4] en hingen sommige profeten toekomstvisioenen op die een leven na de dood lijken in te sluiten [5]. Eerst tegen het einde van het Oude Testament wordt de overtuiging geuit dat de gemartelde voor het geloof zal opgewekt worden “tot een nieuw, eeuwig leven” [6]. Hier wordt echter ook voor het eerst een verband gelegd met de schepping: De God die in staat is om mensen te scheppen is ook bekwaam die te herscheppen, des te meer als ze voor Hem zijn opgekomen!

Uit de evangeliën weten we dat de Farizeeën geloofden in een lichamelijke verrijzenis terwijl de Sadduceeën dit loochenden omdat de Thora er niet van spreekt. Jezus lijkt aan te sluiten bij de opvatting van de Farizeeën [7].

“Hier grijpt Jezus naar de Schriften, en wel naar de Thora – het enige deel van de bijbel waarvan het gezag door de Sadduceeën onbetwist werd erkend… Daarop concludeert hij: ‘Jullie verkeren in een grote dwaling’… De tekst die Jezus hier kiest is niets minder dan de passage waarin God zichzelf aan Mozes bekend maakt en zijn eigennaam uitspreekt. Binnen het bijbelverhaal is er geen hogere zelfmededeling van God dan precies hier, in Exodus 3 waar Hij zichzelf benoemt… Om zich voor Mozes herkenbaar te maken duidt God zichzelf aan met de namen van de aartsvaders, die minstens drie of vier eeuwen eerder gestorven zijn. God – de levende God – kan zich toch niet benoemen met de namen van hen die volledig dood en onbestaand zouden zijn geworden! Hij is een God van levenden, niet van doden… Voor Jezus is het duidelijk: de patriarchen leven. Het verbond tussen God en hen is door de dood en het graf niet verbroken. Ten tijde van Jezus wist men waar de graven van de patriarchen zich bevonden in Hebron. Jezus concludeert tot de verrijzenis van de patriarchen ongeacht de kennis van het graf van hen die hij als verrezen beschouwt…” [8].

In de verrijzenisverhalen wordt Jezus’ eigen opstanding in beeld gebracht als een lichamelijke verrijzenis, alhoewel niet als een terugkeer in het aardse lichaam – want hij wordt zowel herkend als niet herkend. In de rest van het Nieuwe Testament wordt zijn verrijzenis dan ook gezien als een belofte van wat de overledenen wacht [9]. Het is Paulus die meest uitvoerig over de lichamelijke verrijzenis schrijft omdat hij in Korinthe met ongeloof daaromtrent wordt geconfronteerd. In zijn eerste brief aan de gemeente aldaar bevestigt hij het lichamelijk karakter van de verrijzenis maar tevens poogt hij uitvoerig uit te leggen dat en hoe het om een lichaam van een andere orde gaat [10]. Deze overtuiging schemert ook door in vele andere passages van zijn brieven [11].

De vroegchristelijke traditie heeft in dezelfde zin gesproken. Vooraleer Augustinus zijn pessimistische kijk ontwikkelde over al wat lichamelijk is en de traditie die opvatting overnam, spraken vroegere schrijvers een andere taal. Zo kon Ireneus schrijven: “Als het vlees niet moest gered worden, dan zou het Woord van God niet eens vlees geworden zijn”. En Tertullianus schreef een werk specifiek “Over de Verrijzenis van de doden” waarin het volgens hem ondenkbaar is dat God “het voorwerp van zijn zorgzame aandacht voor de eeuwige ondergang zou bestemmen”.

Dit verrijzenisgeloof hing samen met de holistische visie op de mens eigen aan de joodse antropologie. In het joodse mensbeeld werd geen onderscheid gemaakt tussen zoiets als lichaam (sarx) en ‘ziel’ (pneuma) zoals de Grieken dat deden. Ze spraken van een levend organisme (nefesh) dat door Gods levenwekkende Adem (pneuma) werd in standgehouden. De evangeliën werden in het Grieks geschreven en gebruikten dus begrippen die nadien algauw dualistisch werden begrepen.

“Dwars tegen de gangbare Grieks-dualistische opvattingen in, houdt Paulus zijn medegelovigen voor dat God de totale menselijke persoon ter bestemming zal brengen, tot in zijn lichamelijke dimensie toe. Het bijbels verstaan van lichaam of vlees duidt op de hele, concrete persoon. Als Jezus zegt: “Dit is mijn lichaam” bedoelt hij: “ik geef mezelf, helemaal”. Vanuit zijn bijbels-semitisch mensbeeld is het goed begrijpelijk dat Paulus zich geen onlichamelijk menselijk bestaan kan voorstellen, ook niet een onlichamelijk bestaan na dit aardse leven. De verrijzenis van de mens, zijn nieuw leven na de dood in Gods volheid, impliceert dus een of andere vorm van lichamelijkheid. Als het dezelfde, concrete mens is die verrijst, dan moet hij ook op een lichamelijke manier verrijzen” [12].

Een louter gespiritualiseerde visie op het bestaan na de dood kan er bij hem niet in.

Bij de moderne mens wellicht ook niet. Er is “een belangrijke tendens in de hedendaagse antropologie waarbij de mens opgevat wordt als een ondeelbare, lichamelijk-geestelijke eenheid. De mens heeft geen lichaam, maar is zijn lichaam, zou Gabriel Marcel zeggen. Het is àls lichamelijk wezen dat de menselijke geest kan communiceren met anderen en de wereld. Het is dan ook deze unieke geïncarneerde menselijke persoon mét zijn relatiewerken die bij de verrijzenis door God ter bestemming wordt gebracht. De eigen karakteristieken van de persoon zal God behouden en voltooien. De verrijzenis van een mens betekent dan ook dat deze mens, samen met alles en allen die hem juist tot deze mens hebben gemaakt, bij God thuis komt” [13].


2 - Hoe is zoiets mogelijk?

Het bijbels spreken over de verrijzenis verloopt in het register van de hoop op voltooiing, niet in dat van de informatie. Maar ons geloof wil toch redelijk zijn, en dus stelden mensen zich terecht die vraag.

Dit was reeds het geval in Korinthe. Daarom wringt Paulus zich in alle bochten om een “uitleg” voor te schotelen die overeenkomt met zijn (joods) holistisch mensbeeld. Hij gebruikt daartoe twee gegevens die we kennen uit ervaring. Het eerste is dat van het zaad dat in de donkere aarde wordt gezaaid en waaruit een geheel andere gestalte te voorschijn treedt. Als ons aardse lichaam wordt gezien als zaad dat sterft in de grond van de dood, dan kunnen we volgens hem best aannemen dat daaruit een ander soort lichamelijk gestalte zal te voorschijn komen, een ‘pneumatisch’ lichaam. Een tweede fenomeen waarnaar hij verwijst is de variëteit van hemellichamen die allen verschillen in schittering. Zo zullen ook onze verheerlijkte lichamen zijn, denkt hij [14]. Het gaat bij Paulus dus helemaal niet om een lijk dat weer levend wordt zoals het in zovele middeleeuwse schilderijen werd afgebeeld. Hij geeft ons een voorstelling die “toelaat om zowel de continuïteit als de discontinuïteit in het opstandinggebeuren samen te houden. Het is dezelfde mens, die gestorven is en verrijst, zij het in een heel andere gestalte. Zowel de identiteit als het verschil tussen de historisch levende mens en de mens die verrijst, wordt veilig gesteld” [15].

Wat moeten wij moderne mensen daarmee? “Voor hedendaagse gelovigen is de verrijzenis van het lichaam onvoorstelbaar geworden. We kennen de klassieke voorstellingswijze uit de middeleeuwse taferelen over het Laatste Oordeel… In de 21ste eeuw lijken de klassieke voorstellingen tot de folklore te behoren. Buiten de Kerk ontspruiten nieuwe fantasieën over leven na de dood. Binnen het christelijk geloof rest er een leemte in de verbeelding, die waarschijnlijk mee verklaart waarom in onze streken zelfs praktiserende katholieken niet meer geloven in de lichamelijke verrijzenis. Wat kunnen we ons bij de verrijzenis nog voorstellen?” [16]

Eén ding is duidelijk: hoe vindingrijk Paulus’ voorstelling ook is, ze veronderstelt een dualistisch wereldbeeld, het aardse hierbeneden en het hemelse daarboven. Maar als moderne mensen zich niet in een “twee verdiepingen” voorstelling van de werkelijkheid kunnen vinden, maar voor hen het goddelijke de sacrale dimensie is van het universum zelf, hoe kunnen ze zich dan een verrijzenis voortstellen, als ze daaraan nog geloof hechten?

Het is absoluut onmogelijk zich een voorstelling van een verrezen toestand te maken. Langs de metaforische weg kan men zich wel een zekere continuïteit voorstellen. Zo schrijft iemand, bij voorbeeld:

“Ons leven op aarde eindigt op het moment van onze dood. Dan vallen we uit tijd en ruimte, die juist de kenmerken zijn van het aardse leven. Een metafoor die in meerdere tradities – Perzische, Indische, christelijke, joodse – voorkomt is deze van de druppel water. Iedere druppel water is uniek, geen twee zijn identiek. Wanneer de druppel in de oceaan valt, verdwijnt haar vorm, namelijk als déze druppel. Maar die druppel was water, en dat water verdwijnt niet; het wordt in de oceaan opgenomen. – Toegepast: ik ben een druppel water, een individuele verschijningsvorm van de goddelijke Werkelijkheid. Door te sterven verdwijnt de beperking, de kwetsbaarheid, het gekwetst zijn door eigen en andermans toedoen: de vorm van de druppel, het individu dat ik tijdens mijn aardse leven ben, mijn kleine ego. Wat blijft is het water: mijn persoonlijkheid, het eigenlijke Leven dat in mij geleefd heeft en onvergankelijk want goddelijk is. Omdat het deel uitmaakt van het allesomvattend Mysterie dat wij God noemen”  [17].

In die zelfde trant schreef Roger Lenaers:

“Hetgeen het individu bij zijn sterven overkomt, we krijgen daarvan wellicht een vaag vermoeden, als we denken aan hetgeen regendruppels overkomt die in zee vallen, waaruit ze door verdamping ontstaan zijn: ze blijven in de zee de waterdruppels die ze voordien geworden waren, niets van hun wezen is verloren gegaan, alleen maar hun afgescheidenheid, hun individualiteit”  [18].

Misschien kunnen wij ook in de richting van het universele Bewustzijn zoeken om een “Leven” na de dood voor te stellen. Een stel mensen vinden inspiratie in de hindoeïstische visie op de werkelijkheid. “Centraal daarin staat brahman, het eeuwig alomvattend kosmisch bewustzijn waaruit alles ontstaan is en waarin alles opnieuw opgaat. Aangezien de wereld gezien wordt als een soort ontvouwing van dat kosmisch principe, dragen alle wezens een vonk van het brahman in zich en zijn ze dus ten diepste goddelijk. Deze vonk is de ziel of het zelf (atman) van de dingen” [19].

Nu is het wel zo dat “bewustzijn” in onze aardse conditie alleen vast te stellen is als iets dat gebeurt door onvoorstelbaar complexe biochemische processen. In onze huidige conditie is er zonder hersenen geen bewustzijn mogelijk. En de dood betekent nu juist het einde van al die biochemische processen. Toch staan ook wetenschappers voor het mysterie van wat bewustzijn nu juist is: het valt niet zo maar gewoon samen met die biochemische processen maar lijkt het te overstijgen. “De moderniteit heeft natuurlijk gelijk, als ze zegt dat het biochemisch bewustzijn ophoudt met de dood. Toch volgt daaruit nog niet dat het zinloos is om over de grens heen nog te spreken van vrede, licht, troost, geluk. In hun toepassing op de godwording betekenen deze woorden namelijk niet meer de psychologische categorieën die ze lijken te noemen. Ze zijn alleen nog vertalingen in onze taal van de absolute zinnigheid en wenselijkheid van de eenwording met God  [20]

Het is wel intrigerend dat het wereldbeeld van de kwantummechanica een zekere gelijkenis met deze oosterse visie vertoont. De kwantummechanica toont aan dat datgene wat wij met onze zintuigen als stoffelijke werkelijkheid beschouwen in feite slechts tijd en ruimtegebonden gestalten zijn van energie en helemaal niet stabiele stukjes materie. Op het vlak van de allerkleinste deeltjes waaruit alles bestaat is er een ononderbroken overgaan van golf naar deeltje en terug. En de hele ruimte is niets anders dan één groot veld van virtuele energieën.

“Wat wij aannemen als stoffelijke lichamen en krachten is niets anders dan vormen en varianten in de structuur van de ruimte… In de tweede helft van de 20ste eeuw kwam er empirisch bewijsmateriaal beschikbaar dat ons vertelt dat ruimte een superdicht veld van turbulente virtuele energieën is. Ze is gevuld met, of beter gezegd, is praktisch gezien het ‘kwantumvacuüm’. We kunnen vandaag de dag dus zeggen dat stoffelijke lichamen en krachten niets anders zijn dan vormen en varianten in de structuur van het kwantumvacuüm. Verder kunnen we stellen dat de ‘vormen en varianten in het vacuüm’ golven zijn… Het fysieke vacuüm dat de ruimte vult, is niet slechts een achtergrond die, of een omhulsel dat, tijd en ruimte heeft voortgebracht: het is de ‘grondstof’ of substantie waaruit de deeltjes voortkomen die tijd en ruimte bevolken en door middel waarvan zij op elkaar inwerken. In laatste instantie zijn deeltjes – en alles wat eruit bestaat – golven in en van het vacuüm… Hoewel alles wat wij met onze zintuigen waarnemen min of meer vaste materie is die zich in lege ruimte beweegt, is de fysieke werkelijkheid heel anders. In laatste instantie is het stoffelijk universum – met inbegrip van deeltjes, sterren, planeten, rotsen en levende organismen – helemaal niet stoffelijk: alles bestaat uit complexe golfpatronen in het vacuümveld”  [21].

“In de pionierszones van de empirische wetenschappen begint zich een nieuw wereldbeeld af te tekenen. Het is het beeld van een door en doorgeïntegreerd coherent systeem – in feite de herontdekking van de bezielde kosmos. Het cruciale kenmerk van dit wereldbeeld is de tijd en ruimte overstijgende correlatie of systeem-brede ‘non-lokaliteit’”. [22]

Tegen deze achtergrond is het wel duidelijk dat we niet meer op de oude manier over ons “lichaam” kunnen spreken. Als deze tijdelijke vorm afsterft, gaan de subatomaire deeltjes waaruit wij bestaan een andere dans beginnen in de kosmos, wat die dan ook mag zijn. Trouwens in dit aardse leven zelf, denken wij ten onrechte dat ons lichaam een stabiele gegevenheid is, terwijl het in feite een voortdurend ‘gebeuren’ is:

“Dynamisch evenwicht vereist quasi ogenblikkelijk optredende en verreikende connecties, overal in het organisme. De reikwijdte van deze connecties en de snelheid waarmee ze zich in het organisme verbreiden zijn veel groter dan wetenschappers tot nu toe hadden vermoed. Zo bestaat het menselijke lichaam uit bij benadering 1.000.000 miljard cellen – veel meer dan onze melkweg sterren telt. Dagelijks sterven er 600 miljard van deze cellen af, en worden er vrijwel evenveel geregenereerd – meer dan 10 miljoen cellen per seconde. De gemiddelde huidcel heeft slechts een levensduur van circa twee weken; botcellen worden om de drie maanden vernieuwd… Radio-isotoopanalyses… hebben uitgewezen dat 98% van alle atomen waaruit het organisme bestaat in het tijdsbestek van slechts één enkel jaar wordt vervangen. Er is geen enkele substantie in het lichaam die constant blijft, hoewel de cellen van het hart en de hersenen een langere levensduur hebben dan de meeste andere. Toch brengen de stoffen die op onverschillig welk moment in het lichaam bestaan duizenden biochemische reacties per seconde teweeg, en deze worden uiterst nauwkeurig en nagenoeg ogenblikkelijk op elkaar afgestemd, zodat ze de dynamische ordening van het organisme als geheel in stand houden”  [23].

Deze verbijsterende inzichten van de moderne wetenschap nopen ons wel zeer voorzichtig om te springen met al te gemakkelijke verklaringen van dit credopunt. Daarover kan de wetenschap ons niets precies vertellen.

En de filosofie, kan die misschien een perspectief openen?
Biologisch gesproken is onze lichamelijke werkelijkheid reeds heel complex en in een voortdurend veranderingsproces maar toch binnen een constante continuïteit. Maar het kan alleen functioneren in relatie tot ons aardse habitat. Moesten we op de maan moeten wonen, dan zouden we het met ons huidig lichaam niet kunnen, het is niet afgestemd op het specifieke habitat dat de maan is. Daarom heeft men voor ruimtevaarten juist aardse condities moeten waarborgen opdat kosmonauten zouden kunnen overleven en menselijk handelen op die maan. Ons lichaam zou dus een ‘ander’ lichaam moeten zijn om een maanbewoner te zijn, en theoretisch blijft het dan ook mogelijk met een ander lichaam herschapen te worden.
Maar ons lichaam is ook meer dan een biologisch organisme. Het is “gepersonifieerd”, gehumaniseerd door de waarden die we er in beleven en uitdrukken. En hoe meer typisch menselijk deze waarden, hoe meer het lichaam er als het ware door getransformeerd wordt. Denken wij bijvoorbeeld aan onze beleving van dans, muziek, een extatische liefdeservaring. Wat we dan voelen, al is het in en door ons lichaam, is van een transbiologische orde: de tijd staat dan precies stil en we denken/voelen: oh, dat mag altijd doorgaan; ik heb geen notie meer van tijd! Daarom kan Maurice Zundel schrijven:

“Aussi bien, si notre corps est d’abord le cordon ombilical qui nous enracine dans le monde physique pour y vivre, il est plus que cela, et rien ne prouve, s’il est vraiment humanisé, qu’il ne puisse subsister, sous un aspect d’ailleurs impossible à imaginer, pour vivre, non plus dans la dépendance de ce monde, mais dans une entière libération de lui. Je répète que le cadavre n’est plus le corps mais une conglomérat d’éléments sans liens organiques, en voie de dissolution. Cela permet de poser la question : si notre corps, en tant que conditionné par notre habitat terrestre, prend une forme relative à lui, quelle forme peut-il prendre quand il a cessé d’en dépendre ? L’embryon dans le sein maternel n’a-t-il pas toutes les promesses de la vie, comme les nucléons, c’est à dire les éléments infimes du noyau atomique qui sont, dans la matière, le réservoir de toutes les énergies ? Ne peut-on concevoir, analogiquement, dans cette perspective, que le corps, réduit à son essence, à sa longueur d’onde caractéristique, demeure, en dépit du cadavre, comme un germe de résurrection ? Ne peut-on penser qu’au-delà de la mort – s’il a conquis son unité personnelle tout au moins – l’être humain est, de quelque manière, capable de subsister tout entier : sous une forme qui échappe à toute manifestation sensible ? Je suis porté à le croire »  [24].

Neen, over een integraal menselijk hiernamaals kan de wetenschap ons niets precies vertellen, en de filosofie al evenmin, maar ze achten het wel mogelijk dat er andere lichamelijke gestaltevormen zouden kunnen zijn. Hoe die er zouden uitzien in een ‘hiernamaalse conditie’ is niet te zeggen, ook door de theologie niet. We zijn hier niet in het veld van observatie en verificatie, maar in het veld van Geloof en Hoop, omdat we geloven in de onvernietigbaarheid van De Liefde. Op basis van wat Jezus ons voorhield, kan theologie alleen stellen dat het fenomeen ‘Mens’, die de goddelijke scheppingsenergie voortdurend in het bestaan roept, bestemd is om tot zijn gehele en volle zijnsgestalte te komen, niet alleen in zijn geconditioneerde aardse gestalte in zijn tijdelijk bestaan, maar voor altijd, en dus in een andere gestalte. Voor wie dat wil geloven is geen verdere verklaring voorhanden van een manier waarop.

M.N. & F.L.

[1Inleiding van een symposium aan de faculteit van godgeleerdheid KUL gepubliceerd als: Lieven Boeve & Anneleen Decoene (ed), Wat mogen we hopen: Perspectieven op de verrijzenis van het lichaam, Logos, Halewijn, 2007, p.5. – Voor citaten verder in deze bijdrage, refereren we naar ‘Logos’

[2Logos, p.129

[3Logos, p.43

[4Zie het verhaal over Henoch (Genesis 5,24) en Elia (2 K 2,1.12)

[5Zie Jesaja 26,10 en Ezechiël 37,6

[62 Makkabeeën 7,9

[7zie Marcus 12, 18-27

[8Benoît Standaert, De Jezusruimte, Lannoo, Tielt, 2001, p. 174-5.

[9zie Paulus in 1 Tessalonicenzen 4, 13-18 en de visioenen van Openbaring, hfst.20

[10zie I Korintiërs 15, 12-50

[11bij voorbeeld: 2 Kor. 5, 1-8; Phil. 3, 10-11, 21.

[12Logos, p.95

[13Logos, p.100

[14Zie de hele passage in 1 Kor. 15, 35-49

[15Logos p. 101

[16Logos p. 129

[17Marc Van Tente, Jezus, zoon van mensen, afstraling van Gods heerlijkheid, cursus, p. 40

[18Uittocht uit oudchristelijke mythen, TGL, 2003, p. 131.

[19Logos, p.106

[20Uittocht…, p. 123.

[21Ervin Laszlo, Bezielde Kosmos, Ankh-Hermes, 2005, p.77-79.

[22ibidem, p.40

[23ibidem, p.14

[24“A l’écoute du silence: textes de Maurice Zundel”, par France du Guérand, Téqui, p.60


Homepagina | Contact | Overzicht van de site | | Statistieken van de site | Bezoekers : 2324 / 1154770

De activiteit van de site opvolgen nl  De activiteit van de site opvolgen België  De activiteit van de site opvolgen Hedendaags geloof   ?    |    titre sites syndiques OPML   ?

Site gebouwd met SPIP 3.0.28 + AHUNTSIC

Creative Commons License