missionarissen van afrika
missionnaires d’afrique

L A V I G E R I E . be
GELOVEN, GISTEREN EN VANDAAG

17 - Ik geloof in het eeuwig leven

Voortgezette (theologische) vorming...
zaterdag 3 november 2007 door F. Lambert, M. Neels

Met andere woorden: het geloof zegt dat wij “onsterfelijk” zijn, dat we na onze fysieke dood doorgaan met bestaan. Dit thema wordt in onze christelijke traditie in alle tonen bezongen en komt vooral tot uiting in de uitvaartliturgie waarin we voortdurend naar de belofte van Jezus worden verwezen die ons in dit post-fysieke bestaan is voorgegaan.

We kunnen ons daarbij niets voorstellen, en toch willen we dat zo graag, en hebben mensen altijd vragen daarover. Traditioneel werden altijd verklaringen gezocht in een dualistische denkschema: “De traditioneel genoemde opvatting in de kerkelijke verkondiging is eeuwenlang geweest: de mens is een eenheid van lichaam en ziel; de ziel is geestelijk en het lichaam aards, materieel; bij de dood blijft de ziel verder leven en verdwijnt ons lichaam in de natuur, bij de eschatologische opstanding komt ons lichaam onze ziel vervoegen en zullen wij ‘met ziel en lichaam’ bij God zijn.” [1]

Deze dualistische voorstelling van het ‘hiernamaals’gaat heel ver terug in de geschiedenis. Reeds in de 6de eeuw voor Christus sprak Pythagoras over de ziel als een afzonderlijke zelfstandigheid, onstoffelijk en onsterfelijk. Plato hield eenzelfde visie en die werd, samen met het neoplatonisme van Plotinus, sterk in de hellenistische wereld verspreid. De kerkvaders en de middeleeuwse theologen hebben verder in dit denkschema gewerkt. Vandaag de dag stelt zelfs een of andere moslimtheoloog de dingen zo voor: “Het materiele lichaam is een kledingstuk en het is met die verandering van het omhulsel dat de ziel de dood gaat voelen, want de geest sterft niet. Tijdens het leven blijft de ziel gevangen in het lichaam” [2]. De Catechismus van de Katholieke Kerk gebruikt nog altijd dezelfde taal: “Bij de dood, die de scheiding is van lichaam en ziel, gaat het lichaam van de mens tot ontbinding over, terwijl zijn ziel God tegemoet gaat in de verwachting van de hereniging met haar verheerlijkt lichaam” [3], en “Zodra hij gestorven is, ontvangt iedere mens in zijn onsterfelijke ziel de eeuwige vergelding in een bijzonder oordeel dat zijn leven in het licht van Christus plaatst, zodat hij ofwel een loutering ondergaat, ofwel onmiddellijk in de gelukzaligheid van de hemel binnentreedt, ofwel onmiddellijke voor eeuwig verdoemd wordt” [4].

De kwestie van onze ‘onsterfelijkheid’ heeft ook heel wat filosofen - en niet alleen christelijke – bezig gehouden. Descartes (+1650) dacht duidelijk in dualistische termen over de mens. Lessing (+1781) verdedigde de onsterfelijkheid van de ziel vanuit een diep verlangen naar rechtvaardigheid: als er werkelijk gerechtigheid is, dan kan het niet anders dan dat er een leven na de dood is om het evenwicht te herstellen. Feuerbach (+1872) van zijn kant, verwierp dit standpunt totaal en kwam met argumenten die heel dicht aansluiten bij wat moderne wetenschappers daarover zeggen. [5]

Een eerste probleem dat moderne mensen hebben met die eeuwenlange voorstelling is de onduidelijkheid rond het begrip ‘ziel’ vs. lichaam. Gaat het hier om twee verschillende entiteiten of zijn het slechts termen om twee verschillende aspecten (het deelbare en ondeelbare, het plaatsgebonden en het tijd en plaats overstijgend aspect) van het menselijk organisme te duiden? Zoals reeds in de vorige bijdrage werd vermeld, erkennen wetenschappers wel dat het menselijk organisme een capaciteit in zich draagt om plaats en tijd te overstijgen (het bewustzijn), iets dat boven het puur fysische lijkt uit te stijgen, maar ze zoeken tevergeefs te verklaren hoe het brein dit kan. Zowel wetenschappelijk als filosofisch staan we dus voor een mysterie.

Een tweede probleem is de gewoonte, zowel van het kerkelijk spreken als van het spontane denken van mensen, het over een ‘hiernamaals’ te hebben in termen van tijd en plaats. We hadden vroeger in de theologie een gans traktaat over “De Laatste Dingen” (eschatologie):

            “Tot de helft van de 20ste eeuw beschreven heel wat traktaten over ‘de laatste dingen’ van naaldje tot draadje het leven-na-de-dood. Omdat de verrijzenis van het lichaam aan het einde der tijden gesitueerd werd, plaatsten ze een soort ‘interim-periode’ tussen het individuele sterven en het einde der tijden. Dergelijk ‘interim-denken’ heeft geleid tot het ontwerpen van een individuele eschatologie: dood van het individu en overleven van de ziel, eerste bijzonder oordeel, zuivering in het vagevuur. Deze was vervolgens onderscheiden van de collectieve algemene eschatologie op het einde der tijden : wederkomst van de Heer, het definitief afrekenen met het kwade, het algemeen eindoordeel, de herschepping van hemel en aarde en de verrijzenis van het lichaam. In dergelijk opzet overleeft na de dood de menselijke ziel en wordt deze slechts op het einde der tijden opnieuw verenigd met het lichaam. Letterlijk gelezen bijbelse beelden en motieven werden op deze wijze zonder meer gekoppeld aan filosofische schema’s, met als resultaat een uitgewerkte chronologie en geografie van het leven-na-de-dood en de eindtijd. Metaforen, motieven en beelden werden uit hun verhalend kader gelicht en tot bouwstenen gemaakt van een eschatologische systematiek” [6].
Iets wat zowel de Catechismus van de Katholieke Kerk als de moslimleer vandaag de dag nog altijd doen.

Omdat men de beeldspraak van de bijbel als metafysieke (en soms fysieke!) realiteiten ging interpreteren, moest men er wel concrete inhoud aan geven. Eeuwenlang werd het na-de-dood dan ook voorgesteld in projecties van aspecten van het aardse bestaan op het ‘straks’: het hemelse Jeruzalem voor joden, het Paradijs (Dante) voor christenen van de Renaissance, de mooie vrouwen in de hemelse tuinen voor moslims, het zaligmakend ‘aanschouwen’ van God in het katholiek theologisch denken, enz. [7]

Dit alles is slechts tot speculaties geworden beeldspraak. Immers, denken in categorieën van tijd en plaats is eigen aan het aardse bestaan. Na de dood bestaat geen tijd. Daarom vonden we het woord “eeuwig” uit en spreken we van “in de eeuwen der eeuwen”. Eeuwig heeft niets te maken met honderdduizenden jaren met nog eens zoveel nullen er achter. Eeuwig is geen ‘feiten-woord’; het is beeldtaal.We kunnen natuurlijk niets anders dan spreken in termen van nu en straks, maar we moeten tevens goed weten dat we er niets van kunnen beschrijven en er in feite geen nu en straks is. Zelfs de wetenschap kan niet anders dan spreken in tijdscategorieën: “De moderne wetenschap houdt de hypothese aan van een eeuwige tijdsduur, dit is een tijdruimtelijk continuüm dat zich voor ‘altijd en overal’ blijft uitstrekken, een stelling versterkt door de constatering van de versnelde expansie van het heelal. De eeuwigheid wordt een wetenschappelijk concept en daardoor gedemystificeerd. Het heelal zal niet imploderen door de geaccumuleerde zwaartekracht maar blijven uitdijen per omnia saecula saeculorum” [8].

We moeten buiten het tijdsschema stappen. Nu reeds zijn we trouwens niets anders dan vliedende, immer veranderende gestalten van het tijdloze Zijn. De huidige gestalte sterft af bij onze dood. Maar aangezien Het ZIJN er altijd is, was en zal zijn (wat we graag met de term ‘eeuwigheid’ uitdrukken) is het best aanvaardbaar dat het nieuwe gestalten aanneemt die toch ergens in het verlengde liggen van de zijnsvorm die we nu hebben. Alleen, daar staan we voor een volledig onkenbaar Mysterie. Mark Eyskens schrijft:

            “Laten we aannemen dat God de grote aantrekkingskracht is, dat Hij… een wachtende God is en daardoor ons einddoel en onze aankomst… Dat Hij ons roept… in een evolutie, die na een fase van ‘levend worden’ van de stof en ‘mens worden’ van het dierlijke leven, uitmondt in verrijzenis en divinisatie. Maar dit is een zijnsstaat, waarover we hier op aarde niets zinnigs kunnen zeggen. Leven na de dood is ook geen bestaan met geheugen, gevoelens en bewustzijn, want al deze menselijke activiteiten veronderstellen gesitueerdheid in een veranderende tijdruimte. Leven na de dood – want zo noemen we dat als wezens die zijn opgegroeid in de tijdruimte… is een overstijgen van de dood in de niet-tijdruimte…” [9]

Wat drukt het laatste punt van de Credo dan eigenlijk uit?
Het wil zeggen dat als het bestaan ons eenmaal werd gegeven het zal blijven bestaan. Zoals we nu reeds VANUIT en IN de goddelijke liefdesenergie bewegen en zijn, zullen we het ook doen op een andere, even mysterieuze, manier. En ook daarover werd slechts in beeldspraak gesproken: “zitten aan Gods rechterhand” (Jodendom), “met Jezus verenigd zijn” (Paulus), “in het huis van de Vader zijn” (Jezus volgens Johannes), “God zien van aangezicht tot aangezicht” (Johannes en de Concilies), “opnieuw geboren zijn” (het ‘Dies natalis’ van het heiligenkalender), “bij God geroepen zijn zoals het de Heer heeft behaagd” (doodsprentjes), “opgenomen worden in de heerlijkheid Gods”, enz. “Alle voorstellingen die kunnen helpen om deze overtuiging over te brengen zijn ‘juist’, zolang ze deze overtuiging overbrengen; ze worden ‘onjuist’, wanneer ze als losstaande beelden worden geïsoleerd en als concrete beschrijvingen van een feitenkennis over het hiernamaals worden gedogmatiseerd. ‘God is groter’; Hij is groter dan de dood, groter dan onze voorstellingen van God en ook groter dan de voostellingen die alle godsdiensten samen ooit over een leven in of na de dood hebben ontwikkeld” [10].

Pater Roger Lenaers trekt onze aandacht op een belangrijk inzicht:

            “We zouden er goed aan doen ons te bevrijden van de mening dat het voor ons ‘ikje’ oneindig belangrijk zou zijn de dood te overleven. Stel dat we zouden mogen kiezen: ofwel voor eeuwig gelukkig zijn, terwijl de wereld verder reilt en zeilt zoals ze het nu doet, met al haar miseries en onheilen en boosheid; ofwel voorgoed verdwijnen, maar met als goddelijke tegenprestatie dat de wereld in afzienbare tijd die wereldwijde, bevrijde mensengemeenschap wordt die God zich droomt. Wie Gods verlangen belangrijker vindt dan het zijne en het geluk van de mensheid belangrijker dan zijn eigen geluk, zal bereid zijn het tweede te kiezen. Dat bewijst dat er belangrijker dingen zijn dan eeuwig te blijven leven, met name het ‘koningschap Gods’ dat samenvalt met het welzijn van de mensheid. Het moet onze eerste zorg zijn Gods wil te zoeken en te volbrengen, ook zonder enig uitzicht op eigen eeuwig leven. We moeten zelfs bereid zijn om desnoods voorgoed te verdwijnen. Dan staan we daar waar het oude Israël gestaan heeft. Want noch Abraham, noch Isaak, noch Jakob, noch Mozes of eender wie van de profeten - althans voor de 2de eeuw voor Christus – hadden weet van een leven na de dood, wat hen allerminst belette om in vreugde te ‘wandelen voor Gods aangezicht’. Geloof aan de onsterfelijkheid is blijkbaar geen voorwaarde om godgelovig te zijn en daarin gelukkig, en om uit kracht van dit godsgeloof een ethisch hoogstaand leven te leiden. Dat heeft Israël duizend jaar gedaan, en dat terwijl alle culturen rondom hen aan een of andere vorm van onsterfelijkheid geloofden. Ook dat relativeert de belangrijkheid van het geloof aan een leven na de dood. We moeten m.a.w. bereid zijn het zonder eeuwig leven te doen en alle aanspraken en verwachtingen dienaangaande los te laten. Eerst dan staan we in de juiste houding om het als geschenk te ontvangen, in welke vorm het ons ook aangeboden wordt” [11].

Gelukkig ontvingen we van Jezus de belofte dat zelfs onze individuele eindbestemming er een is van eeuwig leven (zie bvb Johannes 3,16; 4,14; 5,24; 6,27, 40, 47, 54; 10,27-28; 12, 49-50; 17,2). Maar dan wel binnen dit breder perspectief van de realisatie van Gods plan met de wereld, namelijk de transformatie van de kosmos in een van liefde doordrongen werkelijkheid

            “Geloof in het eeuwige leven is een andere naam voor geloof in God. En geloof in God is een andere naam voor eenwording met dat Mysterie, want ‘geloven in’ is een dynamisch proces van toewending en overgave en zelfverlies, een houding van loven en lieven. Wie belijdt met de joods-christelijke traditie dat men het wezen van dat Mysterie nog het best benoemt met het woord ‘liefde’, moet ook belijden dat groeien in liefde groeiende eenwording met God betekent, groeiende godwording en vandaar deelhebbing aan Gods eeuwigheid ondanks de biologische dood. Maar hier houdt ons vermogen om te beschrijven op. We kennen God niet. Alles wat we over Hem zeggen, is vervalsing… Alles wat we over eeuwig leven zeggen is vervalsing ervan. De enige juiste uitspraak erover houdt in dat we ons moeten en mogen overgeven aan het Mysterie, dat het goed is en zelfs het enige goede is, zich aan Hem te wagen, met Hem een te worden. Dat het goed is en dus onontbeerlijk ons biologische bestaan te laten leiden door de liefde, wat ons ook mag overkomen…” [12].
            “Doordat God alles is in alles en in allen, en niet alleen maar iets in alles en allen, vormt alles een volkomen eenheid. Ook mens en kosmos zijn één en niet twee. De mens is de kosmos zelf, in zover deze zich in miljarden jaren tasten en proberen tot op die hoogte heeft ontwikkeld. Daardoor is hij een rijkere zelfopenbaring Gods dan alles wat in vroegere stadia van de evolutie tot wording kwam. Niet alleen omdat zijn intelligentie en vindingrijkheid meer openbaart van de intelligentie en vindingrijkheid van het alles voortbrengende Mysterie. Maar nog meer doordat hij kan liefhebben. Alles wat voordien komt, de cohesie der deeltjes van de materie, de verbondenheid der cellen tot een levend geheel, de paarvorming en het zorginstinct van de dieren, het is alleen voorstadium, aanzet. Pas in de mens bereikt de kosmos het niveau van de zelfloze liefde. Hoe meer we liefhebben, hoe meer we daardoor God vorm geven en met hem één wezen worden. En dat is hetgeen we aanduiden met ‘eeuwig leven” [13].

Waar het dus praktisch en dagelijks op aan komt is reeds NU een ‘eeuwig leven’ te leiden. Concreet gesproken is het dus een ‘manier van zijn’, een zo echt en diep mogelijke humanisering, hier en nu. Het ‘eeuwig leven’ neemt NU meer en meer gestalte in ons naarmate we in en vanuit de Liefde leven. Maurice Zundel noteerde terecht:

            « Il ne s’agit pas de connaître le lieu où nous irons après la mort, il ne s’agit aucunement d’un après dans le temps ou dans l’espace, il s’agit d’un au-delà qui est au-dedans… Nous avons, en effet, à nous éterniser à travers le temps, qui n’est que la distance de nous-même à nous-même. Le temps, autrement dit, doit s’intérioriser pour nous en une durée qui ne passe pas et tout notre être doit peu à peu se récupérer sur la biologie… C’est pourquoi le vrai problème n’est pas de savoir si nous serons vivants après la mort, mais bien si nous serons vivants avant la mort. Car il n’est pas question de réclamer l’immortalité pour notre biologie, prise comme telle, qui ne vaut pas plus que celle des punaises ou des chacals. L’immortalité n’est pas une rallonge mise à notre vie biologique dans la crainte de crever. Ce n’est pas du tout cela. L’immortalité est une valeur, une dignité, une vocation : comme la personnalité et comme la liberté. Elle est, en nous, d’abord l’appel à cette transformation créatrice où l’homme atteint à une sorte d’aséité en devenant vraiment la source de sa vie : dans le dialogue silencieux où sa personnalité se réalise, dans l’échange avec la Présence Infinie…Il y a donc une promotion humaine à réaliser. Il faut que toutes les fibres de notre être se libèrent et expriment notre pouvoir créateur, en laissant deviner et en communiquant cette source que chacun de nous est appelé à être. C’est pourquoi l’au-delà n’est pas à situer après la mort, il est d’abord un au-delà de la biologie et il est en réalité un au-dedans » [14].

Besluit.

“Het christelijk spreken over leven na de dood verloopt in het register van de hoop op voltooiing, niet in dat van de informatie” [15]. “Het gaat om geloofshoop, tegen beter weten in, in de overstijging van de dood door de goede mens als blijkt dat hij zijn nieuwe menselijkheid verwezenlijkt, daardoor gelijkt op God en derhalve in God is opgenomen. Vandaar de beeldspraak over de hemel waar de rechtvaardige, naar het voorbeeld van Christus, bij God zal vertoeven in eeuwige vrede…” [16].

Daarom: « Au-delà de la mort, je n’attends pas un jugement, mais une manifestation. Tout ce qui en nous est d’amour et de créativité du divin sera manifesté en Dieu. La mort est un filtre et tout ce qui de nous n’est ni amour ni de Dieu ne passera pas le seuil de la mort. Nous pouvons appeler éternité, l’accomplissement de l’être en Dieu. En ce sens, tout acte d’amour est semence d’éternité et approche du mystère de Dieu »  [17]

M.N. & F.L.

[1Marc Van Tente, Jezus zoon van mensen, gestencilde cursus, 2004, p. 42

[2Sjeik Khaled Bentounès: Soefisme, hart van de islam, Altamira-Becht, 2006, geciteerd in Diep, herfst 2006, p.33.

[3uitgave Licap Brussel, 1995, n° 997.

[4ibidem n° 1022.

[5Zie, over deze filosofen: Lieven Boeve en Anneleen Decoene (red.): Wat mogen wij hopen, Logos, Halewijn, 2007, p.79-93.

[6Wat wij mogen hopen, p. 32.

[7Zie daarover het interessante boek van Guido Derksen & Martin Van Mousch: Handboek voor het hiernamaals, reizen naar hemel en hel; Veen, Amsterdam, 280 blz., 2004.

[8Mark Eyskens, De oude prof en de zee, Lannoo, 2005, p.335

[9ibidem p.338-9

[10Eugen Drewermann, Is er hoop voor het geloof, Meinema, Zoetermeer, 2000, p.183

[11Roger Lenaers, Uittocht uit oudchristelijke mythen, TGL, 2003, p.117-8

[12ibidem p.123.

[13ibidem p.125

[14France du Guérand, A l’écoute du silence : textes de Maurice Zundel, Téqui, p.55-58, passim

[15Wat mogen wij hopen, Logos, p.95

[16Eyskens, p.335.

[17Bernard Feillet, L’étincelle du divin, DDB. 2006, p.92.


Homepagina | Contact | Overzicht van de site | | Statistieken van de site | Bezoekers : 795 / 1154600

De activiteit van de site opvolgen nl  De activiteit van de site opvolgen België  De activiteit van de site opvolgen Hedendaags geloof   ?    |    titre sites syndiques OPML   ?

Site gebouwd met SPIP 3.0.28 + AHUNTSIC

Creative Commons License