missionarissen van afrika
missionnaires d’afrique

L A V I G E R I E . be

De fietsen van het heil.

Verhaal van Jean Deffontaine, M.Afr.
maandag 29 augustus 2011 door D.F. (Vertaling), Webmaster


De 10de mei 1940, zeven maanden na de oorlogsverklaring van Frankrijk en Engeland aan Duitsland, doorbreekt dat land het westers front. De Führer stelde zo een einde aan die “eigenaardige oorlog” en zond zijn legers naar Nederland, België en Frankrijk.

Die invasie van de Duitse troepen verraste me te Boechout, waar ik zopas begonnen was aan mijn filosofiestudies.

Aan al de studenten van ons huis werd gevraagd naar Varsenare te vluchten, waar zich ons noviciaat bevond. Duizenden van onze landgenoten namen dezelfde beslissing om hun steden en dorpen te verlaten, en het werd dus een echte evacuatie van België waaraan we gingen deelnemen.

Mijn groep van fietsende vluchtelingen bestond uit een vijftiental medebroeders van het eerste en tweede jaar wijsbegeerte, onder de leiding van Pater Louis Van Steene. Het plan van onze oversten bestond erin dat degenen die geen fiets hadden in Varsenare zouden blijven en de anderen zouden verder rijden naar Frankrijk en vandaar naar Noord Afrika met hun fietsen.

Vóór onze vlucht, daar ik niet ver van Boechout woonde, heb ik aan Pater Endriatis, onze overste, de toelating gevraagd om vaarwel te gaan zeggen aan mijn familie en zo mogelijk nog een andere “damesfiets” mee te brengen voor Etienne De Waele, één van mijn studiegenoten. Ja, we droegen toen een lange zwarte soutane en we moesten dus “damesfietsen” gebruiken ! Mijn zus Geneviève had me de hare uitgeleend en mijn andere zus Marguerite stond graag toe haar metalen ros aan een toekomstige missionaris van Afrika af te staan: een geschenk aan de missies !

Zo heb ik dus afscheid kunnen nemen van heel mijn familie, papa, mama, mijn broers en zusters. Ik zou mijn moeder niet meer weerzien, want zij is een jaar later van uitputting gestorven op 17 mei 1941.

Ik ben dan van Berchem terug naar Boechout gereden met die tweede fiets aan mijn rechterhand. Het was maar een goed half uur peddelen van Berchem naar Boechout.


We zijn dan op weg naar Varsenare vertrokken en onze verdere reis naar Noord Afrika met het strikt noodzakelijke voor die lange tocht. We rolden op cadans helemaal in ’t zwart gekleed: soutane, mantel en ronde priesterhoed, allemaal als “zwartrokken”. Een kleine valies met enkele persoonlijke benodigdheden en bezittingen vormden het gerei van de vluchtelingen. Een goed begin van een eenvoudig leven dat ons in de missie te wachten stond.

Na een korte halte te Varsenare dichtbij Brugge, zijn we weer vertrokken, helemaal zuidwaarts, naar de Franse grens die we overgestoken zijn in de streek van Lille (Rijsel). Gedurende heel die tocht op twee wielen, werden we vergezeld door kanonlawaai dat we in de verte hoorden. De avond viel, en we moesten een plaats zoeken om te slapen. We stonden daar allemaal samen op het kerkplein van een dorpje in Noord Frankrijk, waarvan ik me de naam niet meer kan herinneren. Pater Van Steene vroeg inlichtingen aan een dorpsbewoner om te weten waar de pastorij van het dorp zich bevond en een ogenblik later belden we aan bij een brave dorpspastoor die wel versteld stond tegenover die karavaan van 15 jonge collega’s. De Witte Paters zijn natuurlijk goed bekend in Frankrijk, het land van hun stichter, en de edelmoedige pastoor luisterde welwillend naar ons. Daar hij wel begreep dat we op zoek waren naar een onderkomen voor de nacht, begon hij meteen de kerkklokken te luiden. Snel kwamen de parochianen, die hun dorp nog niet ontvlucht waren, van alle kanten toegelopen. Na enige uitleg van hun pastoor, namen de mensen ons mee naar huis voor één nacht, twee per twee. Ik was samen met Paul Van De Broek; we waren zo moe, dat we zelfs de tijd niet hebben genomen om onze seminaristenkleding uit te doen en het is met soutane en mantel dat we samen gaan liggen zijn op een bed. We hadden er wel voor gezorgd onze ronde hoeden aan de rug van een strooien stoel op te hangen. In de verte bleef het kanon bulderen en ons eraan herinneren dat het wel degelijk oorlogstijd was.


Heel vroeg in de morgen, waren we weer aan ’t rijden op de Franse wegen in de richting van Parijs. Overal kwamen we lange files vluchtelingen tegen, Belgen en Fransen, die zoals wij de gevechten ontvluchtten. Arme mensen zwaar beladen, soms hele families, te voet, met de fiets, met ossenkarren, paardenkarren, ook auto’s, al die vervoermiddelen kraakten onder het gewicht van allerlei spul.

Op een gegeven moment heeft onze vluchtelingencolonne de aanval doorstaan van Duitse vliegtuigen. Die ongeluksvogels doken op ons neer en namen die lange karavaan onder vuur met hun kanonnen en machinegeweren. We zijn allemaal in de gracht gedoken of gevlucht naar de velden aan de kant van de baan. Godzijdank geen enkele gekwetste!

We zijn zo in de voorsteden van Parijs gekomen tegen de avond en we zijn onmiddellijk naar het ontvangsttehuis van de Witte Paters in de “rue Friant” gegaan. We waren kapot van de honger. Heel onze groep van 15 vluchtelingen is dan samengekomen in een restaurant juist tegenover de prokuur en dan zijn we zonder lang wachten gaan slapen. In de dagen die volgden, hebben de scholastieken van Heverlee ons vervoegd in die wijk van Parijs. Het was nu een heel leger van Belgen die nu logeerden in de “rue Friant”. In oorlogstijd zoals in oorlogstijd.

Tamelijk snel kon die groep met de trein vertrekken naar Marseille. Een familielid van Jean de Rovere, die een plaats had op de ambassade van België in Parijs, heeft voor elk van ons een gratis ticket bekomen, fietsen inbegrepen, en we hebben de reis naar Marseille zonder enig probleem gedaan aan boord van de SNCF (Franse Spoorwegen).


In Marseille, nog altijd met onze fietsjes, zijn we ingescheept naar Algiers op de “Lamoricière”. Deze pakketboot zou enkele tijd later schipbreuk lijden en in de Middellandse verzinken op 9 januari 1942.

Natuurlijk hadden we geen cabines. Als arme missionarissen waren we in de laagste klasse, nachtreis, problematisch eten en slapen in volle lucht op het dek van het schip. Velen werden zeeziek en het “Mare Nostrum” werd weldra bevuild door onze halfverteerde boterhammen.


We zijn dan ontscheept in de haven van Algiers in de voormiddag van de volgende dag. Onze confraters stonden ons op te wachten. Onze groep filosofen in zwarte kraaiachtige uniformen stak af tegenover de witte pelikaankleren. Om van ons wat “Wittere Paters” te maken gingen onze verantwoordelijken chechia’s uitdelen om onze zwarte bolhoeden te vervangen.

Maar dat vormde een nog groter contrast. We leken wel op bonte kraaien die terugkwamen van een razzia op een aardbeienveld. Aan onze klerenkwelling kwam enkele maanden later een einde toen men ons, tegen alle hoogheilige tradities in, niet enkel gandoura’s uitdeelde maar zelfs rozenkransen. Voor de eerste en de laatste maal in de geschiedenis van onze sociëteit droegen de jonge filosofen het volledig habijt van de zonen van Lavigerie nog vóór het noviciaat, maar het was voor de goede zaak.

Onze soutanes en onze antracietkleurige hoofddeksels “made in Belgium” werden toevertrouwd aan het groot seminarie van Algiers.

Onze trouwe stalen rijwielen verdwenen in de kelders van het economaat van het moederhuis, we hebben ze nooit meer teruggezien.

Vaarwel lieve “damesfietsen” !

Jean Deffontaine, M.Afr.
Jean maakte de tekeningen
 

Homepagina | Contact | Overzicht van de site | | Statistieken van de site | Bezoekers : 456 / 1154678

De activiteit van de site opvolgen nl  De activiteit van de site opvolgen Getuigenissen - Gebeurtenissen   ?    |    titre sites syndiques OPML   ?

Site gebouwd met SPIP 3.0.28 + AHUNTSIC

Creative Commons License